dinsdag 6 februari 2007

Biobrandstoffen: het eten van de minstbedeelden stelen om onze auto's te voeden

Biobrandstof is het nieuwe magische woord in het klimaatdebat. Bioenergie neemt een hoge vlucht. In Europa, de Verenigde Staten, Brazilië en Azië worden nu miljarden geïnvesteerd in het kweken en de verwerking van maïs, sojabonen, raapzaad, suikerriet en –bieten, palmolie of tarwe om ethylalcohol en biodiesel voor onze auto’s te produceren.

Biodiesel en bioethanol worden nu immers beschouwd als hét alternatief voor fossiele brandstoffen. Vooral in de industrielanden zouden zij onze auto’s, vrachtwagens, moto’s en brommers "klimaatvriendelijker” moeten maken om op die manier ons geweten weer wat te sussen.

De brandstofindustrie roept luid dat de toekomst van onze EU-boeren eerder in het kweken van energiegewassen dan voedingsgewassen ligt, waarvan de prijzen dan nog dalen.
"Onze boeren zijn de oliesjeiks van morgen", zoals Renata Känast, de Grünen-minister van Consumentenbescherming, Voedsel en Landbouw in de laatste regering van Schröder), het ooit stelde.

Steeds meer landen passen hun wetgeving aan om normen te bepalen voor de minimumhoeveelheid bioethanol die met benzine moet worden vermengd. Vandaag al is de Europese productie ontoereikend om aan de binnenlandse vraag te voldoen. Iedere dag worden goedkope palmolie en sojaboonolie in enorme vrachtschepen verscheept van Zuid-Amerika, Maleisië en Indonesië naar Europa.

De hoge vlucht van de toenemende vraag naar biobrandstoffen heeft enorme gevolgen voor het milieu en brengt een sociale impact teweeg in landen als Brazilië, Indonesië, Maleisië, Borneo en Nieuw-Guinea. Op vele plaatsen concurreert de cultuur van energiegewassen voor de uitvoer immers rechtstreeks met de voedselcultuur.

In Brazilië verhinderen zowat 200 massieve suikeraanplantingen en ethylalcoholfabrieken het kweken van rijst, maïs en bonen om de armen te voeden. De Indische overheid publiceerde verleden jaar een paginagrote reclame in de kranten waarin de bioenergiecultuur voorgesteld werd als een "win-win situatie voor onze boeren en onze economie". Vandaag voert India reeds graangewassen uit naar Europa terwijl er op dat subcontinent meer hongerende mensen zijn dan in Afrika.

Als de granen nu in onze brandstoftanks eindigen zullen er voedseltekorten ontstaan”, waarschuwt Gertrud Falk van het Foodfirst Information & Action Network (
FIAN).

Uitgebuite kleine boeren

De honger naar land voor brandstofaanplantingen neemt datzelfde land af van kleine boeren in ontwikkelingslanden en vernietigt er de traditionele cultuur en eigendomsstructuren.

Sawit Watch, een Indonesisch netwerk van lokale organisaties die zich verzetten tegen het verlies van hun land en bestaansmogelijkheden aan grootschalige oliepalmplantages, bracht verleden jaar een bezoek aan het Europees parlement en vertelde er over de strijd om het land en de verarming van de plaatselijke kleine boeren.
Zij worden er verdreven van hun leefruimte - vaak bossen - om plaats te maken voor de cultuur van palmolie. Sinds 1999 is het gebied bestemd voor de cultuur van de oliepalm in Indonesië uitgebreid van drie naar vijf miljoen hectaren. De kleine boeren en landeigenaars die er woonden migreren naar krottenwijken aan de rand van de grootstad en kunnen er alleen in hun levensonderhoud voorzien in de informele sector.
Het alternatief voor zij die achterblijven is als seizoenarbeiders 12 tot 14 uren per dag hard werken op de plantages. Dit is de enige reden dat palmolie zo goedkoop is.

Onlangs hebben in Nairobi de regeringen gedebateerd over de toekomst van het Kyoto Protocol en over de te nemen maatregelen om de impact van de klimaatverandering te voorkomen. Maar tot nog toe hebben zij één van de grootse bronnen van CO²-uitstoot veronachtzaamd: de vernietiging van drasland en bossen in ontwikkelingslanden. De jaarlijkse emissie door de continue turf- en bosbranden zijn vijf keer hoger dan de jaarlijkse emissieverminderingen die volgens het Kyoto-protocol moeten gehaald worden tegen 2012.

Verwoesting van regenwouden

Naast de gevolgen voor de mens is de impact ook tragisch voor het milieu. De gronden raken uitgeput door de, vaak door Westelijke banken meegefinancierde, monocultuur. Pesticiden en meststoffen vergiftigen het grondwater.
Dat reeds schaarse water wordt dan nog gebruikt voor de groei van gewassen voor de uitvoer. De
ASEAN riep daarover in 2006 een crisiszitting bijeen.

Zware smog die in oktober 2006 de hemel van Indonesië en de buurlanden wekenlang verduisterde, leidde tot politieke spanningen in het gebied. De Indonesische president Yudhoyono diende zich bij zijn buurlanden te verontschuldigen voor de luchtvervuiling. De smog was veroorzaakt door massale verbranding van tropisch bos om land te winnen voor de oliepalm- en sojabooncultuur.

Een ander gevolg is het dramatische decimeren van de biodiversiteit. Indonesië offert haar tropische bossen op voor duizenden vierkante kilometers monocultuur "industrieel bos". In Sumatra en Borneo, vernietigt de landontruiming de resten van de habitat van bedreigde diersoorten zoals orangoetans, bosolifanten en tijgers. Maar ook in Brazilië is het niet anders: er worden miljoenen hectaren regenwoud ontruimd voor sojaboon en suikerrietcultuur.

Vorig jaar nog, probeerde de Braziliaanse milieuorganisatie Fuconams om de aandacht op deze verwoestingen te vestigen. Bij een demonstratie in de federale staat van Mato Grosso do Sul in november 2005 stak Fuconams-voorzitter Anselmo De Barras zichzelf in een wanhoopsdaad in brand. De beelden haalden zelfs ons televisienieuws niet.

De versnelde cultuur van biobrandstoffen baant de weg voor de gevaarlijke concurrentie tussen de wereld van de ruwweg 800 miljoen autoeigenaars en de twee miljard mensen die onder de armoedegrens leven.
Een neokoloniale benadering moet ons ervan vrijwaren onze mobiliteitspatronen te veranderen. Daarom stelen wij voedsel van de minstbedeelden om onze auto’s, vrachtwagens, moto’s en brommers te kunnen voeden.

Geen opmerkingen: