maandag 8 januari 2007

Dood is ie, mijn broer

Twee weken gelden heb ik in het crematorium nog een laatse keer afscheid van hem genomen. Nu is ie verworden tot as. As bijgezet in een holle steen ter grootte van een brievenbus. Fysiek neemt hij niet meer veel plaats in maar ik, koele kikker, denk iedere dag nog wel aan hem. Ik zag hem dan ook graag, die dwaze broer van mij.
Op zijn crematie las ik een tekst waar ik de nachten ervoor veel uren minder voor geslapen heb. Drie, vier keer heb ik hem herschreven. Ik publiceer hem nu hier op mijn blog. Kwestie van hem niet kwijt te raken (waarom ben ik soms toch zo slordig!) en kan ik hem nu en dan nog eens herlezen als ik nog eens behoefte heb om aan mijn kleine broer te denken.


Ik zal hem missen die broer van mij. Niet dat we elkaar veel zagen of veel samen deden de laatste jaren maar toch,… met hem had ik een speciale band.
Met mijn kleine broer.

Vreemd eigenlijk dat ik hem altijd als kleine broer heb gezien. Tenslotte scheelden we maar één jaartje.
En toch was hij mijn kleine broer.
Dat had niets te maken met zijn lengte.

Hoewel dat hem wel gefrustreerd heeft. Maar ja, als je al vanaf je geboorte iedere keer opnieuw weer herinnerd word aan het feit dat je klein bent…

Zelfs als hij van papa eens een shot onder de broek kreeg omdat hij weer wat mispeuterd had ging dat gepaard met de woorden: ‘misschien groeit ge daar nog van…’.
Een half dozijn, zoniet meer, dokters hebben er hun geleerd licht over laten schijnen. Spuiten en hormonenkuren waren zijn deel.
En hoewel hele generaties belgische coureurs er wielergeschiedenis op hebben geschreven, bij Daniel, mijn kleine broer, hielp het allemaal bitter weinig.

Op school noemden ze hem dikwijls, hoe kan het ook anders, ‘de kleine’. De ene keer liet hij het passeren, de andere keer kon hij daar woest over worden en sloeg hij erop los.
‘Klein maar dapper’, zo was hij wel.

Trouwens dat hoorde hij ook wel graag, dat ‘klein maar dapper’.
Of ook nog ‘Daniël in de leeuwenkuil’. Aan zijn ogen kon je dan merken dat hij zich in die kuil zag staan en aanval na aanval weerstond om uiteindelijk die arme leeuw kajietend, of wat doet een leeuw in zo’n omstandigheden, te zien afdruipen met de staart tussen de poten.
Daniel, mijn dappere broer.

Ik heb ze niet meer, die foto’s, maar ik herinner me ze nog wel, ze stonden thuis op de buffetkast of lagen te vergelen in een doos tussen alle andere foto’s.
In die tijd kwam op school eens per jaar een fotograaf langs die dan foto’s van de hele klas en alle leerlingen trok . Vreemd genoeg stonden Daniel en ik altijd samen op die foto’s.
Het zal wel een kwestie van budget geweest zijn.

Op ééntje ervan zaten Daniel en ik broederlijk achter elkaar tussen de twee bulten van een kameel. Een kameel met een kleedje over zich heen gedrapeerd waar ‘Soubry’ op stond.
Ja, niets is nieuws, toen al deden ze aan ‘product placement’, al heette dat toen waarschijnlijk wel heel anders.

Op een andere foto kijken we, proper gewassen, haar mooi gekamd, onze kopjes schuin tegen elkaar in de lens van het toestel.
Je moet zijn mooie glimlach zien, een engel is er niets tegen.

Later, toen hij ouder was en al wat gehavend door het leven, met zijn boksersneus, de restanten van een litteken hier en daar, bleef hij die mooie glimlach hebben. Die wierp hij dan in de strijd als hij je wilde paaien, overtuigen of overhalen iets al dan niet te doen.
Daniel mijn charmante broer.

Auto’s waren zijn passie. Tenminste hoe ze eruit zagen. Hoe de motor werkte om uiteindelijk die auto aan het rijden te krijgen… dat kon hem worst wezen, maar die auto…
Ik herinner me toen we 11, 12 jaar waren konden we al aan het geluid van de motor, van ver horen welke auto eraan kwam. Nu, er waren nog veel andere jongetjes van dat kaliber, maar speciaal aan ons was dat we niet alleen het merk maar ook het type konden noemen: Ford Cortina, Chevrolet Bel Air, Renault Gordini, Peugeot 203, NSU Prinz en uiteraard, ook zijn ultieme droomauto: Ford Mustang.

Maar let op, niet alleen motoren hielden ons bezig! Alle autogeluiden waren onze specialiteit. Aan het geluid van het dichtslaan van een autodeur hadden we genoeg om blind te zeggen wel merk en type het was.
We waren dan ook echte cracks.

Jaren later belandde Daniël op de Ford.
Hij werkte er graag. Wat zeg ik: als je hem hoorde dacht je soms wel dat de Ford van hem was of dat hij op zijn minst grootaandeelhouder was.
Uren heb ik zitten luisteren naar zijn ‘hervormingen”, “reorganisaties” en “ideeën” om de zaken te optimaliseren. Hij heeft er trouwens nog eens een premie voor gekregen van de Ford.
Maar ik, op de duur werd ik er horendul van.
Enkele jaren terug dacht ik echter: ‘hadden ze bij de Ford wat meer en beter naar hem en zijn makkers geluisterd dan waren die afdankingen misschien niet nodig geweest’.

De Ford.
Meer dan 25 jaar heeft hij daar gewerkt.
Toen kreeg hij een gouden horloge.
En even later zijn brugpensioen.
Over en uit voor Daniel, mijn gedreven broer.

De laatste jaren van zijn leven waren niet leuk. Hij had er wel een handje van om de zaken te laten ontsporen. Vroeger al, maar ook na de Ford.
Het beruchte zwarte gat waarvoor anderen hem waarschuwden en dat hij negeerde, daar viel hij toch wel in zeker!

Godganse dagen niets doen waren er teveel aan. Hobbies had hij niet echt. Ja, hij begon dan aan iets: vissen, modelvliegtuigen,… maar na een tijdje haakte hij af.

Zijn enige compaan, eenzaamheid, zat bij hem thuis. En daar had hij niet echt behoefte aan. Dus was hij dikwijls weg. Van ‘s morgens tot ’s avonds tot ’s nachts. Op zoek naar ander gezelschap dan die ene compaan die thuis rustig in de zetel zat te wachten.

En Daniel was lief, charmant en gul. Het viel hem dan ook niet moeilijk om gezelschap te vinden. Tussen die enkele vrienden en veel kennissen voelde hij zich wel goed. En soms gelukkig.
Korte momenten van geluk in een leven dat hem zwaar viel.

En toch.
De laatste keer dat ik hem sprak was hij optimistich.
Aan de hand van een excel-rekenblad op zijn computer toonde hij mij aan dat er weer licht scheen aan het einde van de tunnel.
Toen ik hem op een paar rekenfoutjes wees in zijn berekeningen, veegde hij die opzij met de woorden: “ja, dat wel, maar ge ziet toch dat het resultaat goed is!”
En ach, hij was zo blij, hij was zo optimistich, wie ben ik dan om te zeuren over zo’n akkefietje in een berekening.

Daniel, mijn broer, mijn lieve broer.
Ik zal hem missen die broer van mij.

Geen opmerkingen: